Het wezenlijke kenmerk van een centrale bank is dat het de enige instelling is in een land of muntgebied die bankbiljetten en munten mag (laten) uitgeven. Gaandeweg werd de jobomschrijving van een centrale bank uitgebreid met functies zoals het lenen van dat geld aan de overheid, het beheren van de goudvoorraad en de buitenlandse valuta van de overheid, het handhaven van prijsstabiliteit, het nastreven van economische groei en volledige tewerkstelling, en het toezien op de gezondheid van het financiële stelsel.
Zo werd een centrale bank de lender of last resort, die commerciële banken zoveel krediet verstrekt als het publiek wil wanneer geen van hun collega’s daar nog toe bereid is – op voorwaarde dat die leningen een zeer hoge rentevoet dragen en tegen een goed onderpand worden uitgegeven.